De bahá’ís van België : een wereldomvattende gemeenschap

Er zijn op dit ogenblik ongeveer zeven miljoen bahá’ís over de hele wereld, in 194 landen. Zij komen van elke mogelijke sociale, culturele, etnische en economische achtergrond, en vormen daarmee waarschijnlijk de meest diverse en allen omvattende gemeenschap in de geschiedenis van de planeet. Tezelfdertijd zijn er nog miljoenen vrienden van het geloof die zich actief vereenzelvigen met zijn waarden, zijn doelen delen en besloten dezelfde weg van geestelijke groei en dienstbaarheid te gaan.

Hoewel België in contact kwam met het Bahá’í-geloof op het einde van de 20er jaren van vorige eeuw, toen verscheidene leden van de Esperanto-beweging die bahá’í waren, een conferentie bijwoonden in Antwerpen, waren de eerste gelovigen die hier leefden Iraanse studenten die aan de universiteit studeerden juist voor het begin van de 2de wereldoorlog. In de periode na de oorlog begonnen onderrichters in het Geloof zich hier als pionier te vestigen en de eerste gemeenschap werd gevormd in Brussel in 1948.

In 1959, ’60 en ’61 werden de eerste Lokale Geestelijke Raden verkozen in Antwerpen, Luik en Charleroi en de eerste Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van België werd verkozen in 1962. Vandaag zijn de Bahá’ís over alle regio’s van België verspreid.

EEN KORTE GESCHIEDENIS 
Het begin (1817 – 1844)

Het Bahá’í-geloof is afkomstig uit het Perzië (vandaag gekend als Iran) van de eerste helft van de 19de eeuw, een tijd waarin er een sterke messianistische verwachting was over de hele aardbol, niet alleen in christelijke gemeenschappen maar ook in de islamitische wereld, waar geleerden en mystici de Mahdi verwachtten, een heilige persoon die de Islam zou zuiveren en voorbereiden op de wederkomst van Christus. Één van die geleerden was de theologiestudent Mullah Husayn. Hij was er zo van overtuigd dat de beloofde tijd gekomen was, dat hij dwars door heel Perzië had gezocht alvorens hij op een namiddag aankwam bij de poorten van de stad Shiraz. Daar werd hij begroet door een jonge handelaar van die stad, die een groene tulband droeg (die aangaf dat hij afstamde van de Profeet) en hem scheen te verwachten.

EEN KORTE GESCHIEDENIS 
De Báb (1819 – 1850)
“Is er iemand die moeilijkheden wegneemt buiten God? Zeg: Ere zij God! Hij is God! Allen zijn Zijn dienaren en allen houden vast aan Zijn gebod!”
—De Báb

Deze jonge man, Ali Muhammed Shirazi, zou spoedig doorheen Perzië en Irak bekend worden als de Báb, wat poort betekent in het Nederlands, en Mullah Husayn zou de eerste van zijn achttien naaste volgelingen worden. Omdat het nieuwe geloof de gemakzuchtige, welgevormde leerstellingen van zijn tijd verstoorde, en corrupte praktijken en bijgeloof bij naam noemde, werden de Bábis algauw slachtoffer van wrede vervolgingen door de moslim geestelijkheid. De Báb werd onder een huisarrest geplaatst, dat spoedig een onbepaalde gevangenisstraf werd. Maar zijn bekendheid en het respect dat men hem toedroeg groeiden, zelfs bij zijn gevangenisbewakers.

Na uitgebreide periodes van gevangenschap in verschillende gevangenissen doorheen het land – een tevergeefse poging van de autoriteiten om Hem van Zijn aanhangers te scheiden, zijn invloed af te remmen en Hem te dwingen Zijn standpunten te herroepen – werd de Báb in absentia berecht zonder enig recht op verdediging of gerechtvaardigd proces en verraderlijk terechtgesteld door een militair vuurpeloton op het plein van de kazerne van Tabriz. Hij was 31 jaar oud.

EEN KORTE GESCHIEDENIS 
Bahá’u’lláh (1817 – 1892)

Bahá’u’lláh, de Stichter en Profeet van het Bahá’í-geloof, werd geboren in 1817 als Mirza Husayn Ali. Zijn vader was minister aan het hof van de Sjah en het was de bedoeling dat Mirza Ali Husayn hem zou opvolgen. Vanaf zijn vroegste jeugd werd Hij bewonderd omwille van Zijn intelligentie, zachtheid van karakter en bekwaamheid om zelfs de meest duistere problemen op te lossen.

Zelfs zijn ouderen vroegen zijn advies voor moeilijke vragen. Nochtans toonde Hij als Jongeling meer belangstelling voor geestelijke zaken, de schoonheid van de natuur en het welzijn van de armen en onderdrukten, dan in het handelen van de staatslieden of de politiek van die tijd.

Toen de Báb zich verklaarde was Bahá’u’lláh onmiddellijk overtuigd dat Hij de Ware gezondene van God was, en zonder Hem ooit te ontmoeten werd Hij zijn vurigste volgeling. In 1853, drie jaar na de terechtstelling van Zijn Meester, leidde één van de vele pogroms tegen de volgelingen van de Báb ertoe dat Hij, die de gelovigen met “de Gezegende Schoonheid” begonnen aan te spreken, ook gevangen gezet werd.

Het was gedurende deze hardvochtige opsluiting in de kerkers van de Sjah dat Hij de goddelijke openbaring ontving , die Hem uitverkoor tussen alle mensen als de Grote Leraar die door de Báb was voorspeld, de Beloofde van alle Godsdiensten. Hij vertelde niemand iets van de openbaring, hoewel velen de grote verandering opmerkten bij Diegene die ze spoedig beschouwden als hun Verdediger en Beschermer. Tien jaar moesten voorbij gaan voor Bahá’u’lláh zichzelf openbaarde aan de verbannen gemeenschap van de Báb als de Manifestatie van God voor deze tijd, bestemd om heel de mensheid te verenigen in één familie en één geloof. Vanaf die tijd werd hij Bahá’u’lláh genoemd, wat “Glorie van God” betekent.

Voor Bahá’u’lláh, Zijn familie en gezellen begon een tijd van vervolging en verbanning die Hem van Iran naar Bagdad in Irak, dan naar Constantinopel, hoofdstad van het Ottomaanse rijk en tenslotte naar de gevangenisstad Akka, nu deel van Israel, maar vroeger Palestina, zouden brengen. Hoewel veracht en gevreesd bij Zijn aankomst, werd Bahá’u’lláh spoedig het doel van diepe bewondering en respect in de streek. En ofschoon Hij officieel nog altijd een gevangene was, bracht Hij de laatste jaren van Zijn leven door in relatieve vrijheid in een herenhuis te Bahji, dichtbij Akka, waar Hij overleden is in 1892 en waar zijn stoffelijke resten werden begraven. Het is nu de heiligste plaats op aarde voor de Bahá’í-wereldgemeenschap, het punt waarnaar alle gelovigen zich keren bij het dagelijks gebed.

“Deze geheiligde Spiegels … zijn allen de Belichaming op aarde van Hem Die de centrale Lichtbol is van het heelal, Zijn Essentie en uiteindelijke Doel. Uit Hem komt hun kennis en kracht; uit Hem spruit hun soevereiniteit voort.”
—Bahá’u’lláh
EEN KORTE GESCHIEDENIS 
Groei naar een wereldgeloof (1892 – 1963)

Gedurende een tijd van grote tegenspoed na de dood van zijn vader begon ‘Abdu’l-Bahá, de oudste zoon van Bahá’u’lláh, Zijn aangeduide opvolger en de Spil van Zijn Verbond, het werk aan het heiligdom van de Báb, waarvan de stoffelijke resten voor vele jaren verborgen waren voor de autoriteiten. Dit betekende het beginpunt van de oprichting van het wereldcentrum van het Bahá’í-geloof op de berg Karmel.
Eindelijk verlost van de beperkingen op zijn bewegingsvrijheid door de revolutie van de jonge turken in 1908 begon ‘Abdu’l-Bahá een reeks van reizen naar het westen, die hem naar de Verenigde Staten en Canada, en ook naar Engeland, Frankrijk, Zwitserland en Duitsland zouden brengen.

Hij was de eerste en grootste onderrichter van het Geloof, en werd uitgenodigd om in gemeentehuizen, kerken en synagogen te spreken.

“Wanneer een oorlogsgedachte opkomt, bestrijdt deze met een sterkere vredesgedachte. Een haatdragende gedachte moet worden vernietigd door een krachtiger gedachte van liefde.”
—‘Abdu’l-Bahá

Hij had een aanzienlijke invloed op de opkomende internationalistische beweging en het eerste concept van het charter van de Volkenbond (de internationale vredesorganisatie opgericht na wereldoorlog I) werd aan ‘Abdu’l-Bahá gezonden voor zijn toelichting. Hij stierf in Haifa in november 1921 en in overeenstemming met zijn wil en testament gingen de verantwoordelijkheid voor en de autoriteit over de nu heel wat grotere en sterkere wereldgemeenschap over op zijn kleinzoon Shoghi Effendi.

Vandaag richt de zeer diverse internationale bahá’í gemeenschap zich ook naar het Heilig Land voor leiding en bestuur, want het is daar op de helling van de berg Karmel in Haifa, dichtbij de prachtige gouden koepel van het heiligdom van de Báb, dat het Geloof zijn bestuurlijk hoofdkwartier heeft ingericht en waar het Universele Huis van Gerechtigheid, het hoogste verkozen bestuursorgaan van de Bahá’í-gemeenschap, bijeenkomt om te consulteren.